vrijdag 14 september 2012

" Misschien, als de storm gaat liggen "





Ze dacht altijd dat het er bij hoorde, dat hij net zoals andere mannen was. Dat er niemand anders zo veel om haar gaf op de manier zoals hij.

Iedere dag opnieuw komt hij bulderend thuis omdat zijn werk hem frustreert , of de trein te vol en teveel herrie veroorzaakte, de avondkrant te laat werd bezorgd, of als de kat iets naast de kattenbak had gedaan. En zij doet haar best, meer dan dat! Ze geeft er alles voor op, en functioneert naar zijn schema en wensen . Maar er is altijd wel iets. Zij kan daar niks aan doen, en dat weet ze. Dat weet hij ook. Maar toch moet ze het verduren. Dag in dag uit. Ze heeft het maar te nemen. Daarvoor is ze toch tenslotte zijn vrouw. Geven en nemen. En waar zou ze anders terecht hebben gekomen, hij heeft ze verdomme uit de ellende gehaald.

Na het avondeten kan ze weer pas een beetje opgelucht adem halen, als hij zijn standaard drie oud bruine biertjes achterover heeft gegooid en onderuit gezakt in zijn stoel zit,  zeker vanavond, hij is nog vrij kalm en het eten heeft hem dus gesmaakt. Suddervlees met rozemarijn heeft ze hem voorgeschoteld , zijn lievelingseten op een dag met zoveel wind als nu. Wat dat betreft voelt ze hem goed aan, maar het kan ook heel averechts uit pakken.  Als er maar iets niet naar zijn zin is qua smaak of gaarheid , staat hij woedend op, smijt de nog hete pannen zo de spoelbak in en schreeuwt allerlei lelijke scheldwoorden waar de honden geen brood van lusten. Ze krimpt ineen bij de gedachte.
Maar vanavond is hij anders. Bijna zachtaardig.
Misschien als de storm gaat liggen.

Als hij gaat douchen , trekt zij de gordijnen van de slaapkamer dicht en vult het vertrek met warm licht van een kaars. Vanille, een geurkaars van vanille.   Niet voor lang, dat weet ze. Hij zal hem bijna woest en zeer geïrriteerd uit knijpen. Met duim en wijsvinger drukt hij de vlam uit, waarna hij ziedend haar arm pakt en net zo lang knijpt tot haar ogen vernauwen als spleetjes en bijna alle  lucht van tussen haar lippen perst.

In bed onder de dikke extra dekens voelt ze niet veel later aan als ijs,  als hij haar naar zich toe trekt. Koud tot op haar bot.  Zijn ademhaling gaat wild te keer, hij kreunt en zucht , duwt en trekt.  Zijn grote mond in haar nek, zijn lippen, zijn tong,  overal. Zijn harde handen duwen haar billen omhoog en ze verstart bij iedere beweging. Wild kneed hij haar borsten, knijpt gruwelijk hard in haar tepels en beveelt haar dan om te draaien.  Oh mijn god , hier was ze al bang voor. Op haar knieën beukt hij vanachter op haar in, trekt wild aan haar half lange haren en komt luid schreeuwend in haar klaar, mompelt nog wat en draait zich vervolgens stijf tegen haar aan.
Een golf van misselijkheid voelt ze in haar keel, ze slikt en concentreert zich op zijn ademhaling die inmiddels regelmatig gaat. Hij trekt haar nog dichter tegen zich aan en zijn arm weegt als lood op haar zij en dijbeen. Ze voelt de kilte van haar lijf afkaatsen tegen dat van hem.
Maar bewegen durft ze niet, ze mag niet van hem weg draaien. Als hij door haar wakker wordt, gebeurt het weer, en wie weet waar ze dan eindigt.  Ze mag het niet laten merken dat ze van hem walgt, dat haar afkeer met de dag groter wordt.  Hij is haar zogenaamde haven.

Morgen misschien, als de storm gaat liggen …

Geen opmerkingen:

Een reactie posten