Ze dacht altijd dat het er bij hoorde, dat hij net zoals
andere mannen was. Dat er niemand anders zo veel om haar gaf op de manier zoals
hij.
Iedere dag opnieuw komt hij bulderend thuis omdat zijn werk
hem frustreert , of de trein te vol en teveel herrie veroorzaakte, de
avondkrant te laat werd bezorgd, of als de kat iets naast de kattenbak had
gedaan. En zij doet haar best, meer dan dat! Ze geeft er alles voor op, en
functioneert naar zijn schema en wensen . Maar er is altijd wel iets. Zij kan
daar niks aan doen, en dat weet ze. Dat weet hij ook. Maar toch moet ze het
verduren. Dag in dag uit. Ze heeft het maar te nemen. Daarvoor is ze toch
tenslotte zijn vrouw. Geven en nemen. En waar zou ze anders terecht hebben
gekomen, hij heeft ze verdomme uit de ellende gehaald.
Na het avondeten kan ze weer pas een beetje opgelucht adem
halen, als hij zijn standaard drie oud bruine biertjes achterover heeft gegooid
en onderuit gezakt in zijn stoel zit, zeker vanavond, hij is nog vrij kalm en het
eten heeft hem dus gesmaakt. Suddervlees met rozemarijn heeft ze hem voorgeschoteld
, zijn lievelingseten op een dag met zoveel wind als nu. Wat dat betreft voelt
ze hem goed aan, maar het kan ook heel averechts uit pakken. Als er maar iets niet naar zijn zin is qua
smaak of gaarheid , staat hij woedend op, smijt de nog hete pannen zo de
spoelbak in en schreeuwt allerlei lelijke scheldwoorden waar de honden geen brood
van lusten. Ze krimpt ineen bij de gedachte.
Maar vanavond is hij anders. Bijna zachtaardig.Misschien als de storm gaat liggen.
Als hij gaat douchen , trekt zij de gordijnen van de
slaapkamer dicht en vult het vertrek met warm licht van een kaars. Vanille, een
geurkaars van vanille. Niet voor lang, dat weet ze. Hij zal hem bijna
woest en zeer geïrriteerd uit knijpen. Met duim en wijsvinger drukt hij de vlam
uit, waarna hij ziedend haar arm pakt en net zo lang knijpt tot haar ogen
vernauwen als spleetjes en bijna alle lucht van tussen haar lippen perst.
In bed onder de dikke extra dekens voelt ze niet veel later aan
als ijs, als hij haar naar zich toe
trekt. Koud tot op haar bot. Zijn ademhaling
gaat wild te keer, hij kreunt en zucht , duwt en trekt. Zijn grote mond in haar nek, zijn lippen,
zijn tong, overal. Zijn harde handen
duwen haar billen omhoog en ze verstart bij iedere beweging. Wild kneed hij haar
borsten, knijpt gruwelijk hard in haar tepels en beveelt haar dan om te
draaien. Oh mijn god , hier was ze al
bang voor. Op haar knieën beukt hij vanachter op haar in, trekt wild aan haar
half lange haren en komt luid schreeuwend in haar klaar, mompelt nog wat en
draait zich vervolgens stijf tegen haar aan.
Een golf van misselijkheid voelt ze in haar keel, ze slikt
en concentreert zich op zijn ademhaling die inmiddels regelmatig gaat. Hij
trekt haar nog dichter tegen zich aan en zijn arm weegt als lood op haar zij en
dijbeen. Ze voelt de kilte van haar lijf afkaatsen tegen dat van hem.Maar bewegen durft ze niet, ze mag niet van hem weg draaien. Als hij door haar wakker wordt, gebeurt het weer, en wie weet waar ze dan eindigt. Ze mag het niet laten merken dat ze van hem walgt, dat haar afkeer met de dag groter wordt. Hij is haar zogenaamde haven.
Morgen misschien, als de storm gaat liggen …